De Zaadplanten (Spermatofyten) vormen de belangrijkste groep landplanten met naar inschatting zo'n 250 000 -350 000 soorten over de hele wereld, maar ze komen soms ook voor in het water (bijv. zeegrassen). Zaadplanten planten zich geslachtelijk voort door middel van zaden en ze produceren allen die pollen. Tot de Spermatofyten behoren:
Alle Bloemplanten, ook Angiospermen oftewel Bedektzadigen genoemd, hoe onopvallend de bloemen in afmeting en kleur dan ook mogen zijn, zoals bij grassen en sommige bomen. Bij de Bedektzadigen worden de zaden beschermd door een vrucht
Alle Naaktzadigen (Gymnospermen) waartoe ook de Coniferen behoren, die bekend zijn als kegel-dragende naaldbomen. Bij de Naaktzadigen liggen de zaden "naakt".
De bloembodem vormt de basis van de bloem. Het bloemdek bestaat vaak uit een aantal grote en felgekleurde kroonbladen en een aantal kleinere groene kelkbladen. De kroonbladeren hebben een functie als lokmiddel voor insekten en de kelkbladen beschermen de bloem in de knop.
Niet alle bloemen zijn opzichtig: grassen, bijvoorbeeld, hebben meestal onopvallend groenige bloemen die in een aar of pluim tot een bloeiwijze zijn gegroepeerd. Andere bloemen, met name bij de familie van de composieten, groeien zo dicht op elkaar aan, dat het lijkt alsof ze samen één bloem vormen.
Bij alle bloemplanten wordt het vrouwelijke geslachtsorgaan de stamper genoemd. Deze bestaat uit een vruchtbeginsel die door de stijl verbonden is met de stempel, het meest uitstekend eindgedeelte. In het vruchtbeginsel bevinden zich zaadknoppen met embryozakken die de eicellen van de plant dragen. In de mannelijke organen, de meeldraden, kun je onderscheid maken tussen de helmdraden, ook filamenten genoemd, en daarbovenop de helmknoppen, ook antheren genoemd, die op hun beurt uit een aantal helmhokken bestaan. Het pollen of stuifmeel wordt gevormd in de helmhokken. Het pollen herbergt de spermacellen. De overdracht van pollenkorrels van helmknoppen naar de stempel van de stamper heet bestuiving. Bevruchting, het versmelten van spermacel en eicel, vindt plaats in het vruchtbeginsel. Daruuit ontwikkelen zich de vrucht en daarna het zaad.
Mooie voorbeelden van bloemen zijn die van Petunia (Petunia hybrida), de Wederik (Lysimachia vulgaris) en de Mispel (Mespilus germanica) die je veel in tuinen kunt vinden.
De bouw van de bloem
Bloemorganen, hier in Petunia: (Links, hele bloem; Midden en rechts, vrijgeprepareerde bloem): de kroonbladen (kr; ook bloembladen of petalen genoemd),de stamper (st), de meeldraden (me) en de kelkbladen (ke; ook wel sepalen genoemd). Sepalen en petalen samen worden het perianth (letterlijk: rondom de bloem) genoemd. In de meeldraden komen de pollenkorrels (de dragers van de spermacellen, de eigenlijke mannelijke geslachtscellen) tot ontwikkeling en in de stamper de embryozakken met daarin de eicellen (de vrouwelijke geslachtscellen).
Bloem van de Wederik
Tussen de vijf grote gele bloembladen zijn de groene spitse kelkbladen goed te zien. De vijf donkere meeldraden (bijv. 1 in de zoomopname) staan boven de kroonbladen. De groene stempel (2 in de zoomopname) staat in het midden
Gewone Mispel De Mispel heeft vijf grote, witte kroonbladen met daartussen vijf spitse, groene kelkbladen. Er zijn veel, wat bruine meeldraden. De groene stempel heeft vijf duidelijke slippen (inzet)
De Naaktzadigen
De Naaktzadigen zoals de naaldbomen (bijv. de Grove Den, Pinus sylvestris) hebben geen bloemen maar kegels (ook wel strobili genoemd; enkelvoud strobilus). De kegels zijn óf mannelijk óf vrouwelijk:
Levenscyclus van de Den
(Videofilmpje van Brittanica.com in het Engels, gebruikt met toestemming. Duur 2:17. Link en zoek op die site met trefwoord "pine")
De vrouwelijke kegels bestaan uit schubben die spiraalsgewijs rondom het eind van een takje zijn ingeplant. Op ieder van die schubjes ligt aan weerszijden van de nerf een zaadknop met daarin de eicel.
De mannelijke kegels zijn zeer klein en staan in een spiraal onder de eindknoppen van de jonge takjes. Ze lijken daardoor weer wat op een grote kegel! Ze zijn opgebouwd uit schubjes met aan weerszijde van de de nerf een pollenzakje waarin de pollenkorrels gemaakt worden. Deze planten worden Naaktzadigen of Gymnospermen (Grieks: gymnos = naakt; Latijn: sperma = zaad, sperma) genoemd omdat de pollenzakjes en zaadknoppen open en bloot op de schubben liggen en niet door een blad omgeven worden, zoals bij de bloemplanten, die dan ook Bedektzadigen (of Angiospermen; Grieks: angeion = vaatje, klein urn) genoemd worden.
Mannelijke kegels, voortplantingsschubben en pollen bij naaldbomen (Hier: Grove Den)
A. De mannelijke kegels staan spiraalsgewijs onder de top van de jonge takjes. Ook de schubjes in de kegeltjes zijn spiraalvormig gerangschikt.
B. De schubjes van de mannelijke kegels dragen twee ovale pollenzakjes.
C. Microscopische opname van een gekleurd preparaat van een lengtedoorsnede door een mannelijke kegel. (zoom)
D. Microscopische opname van een gekleurde doorsnede door een mannelijk schubje en pollenzakje. 1=Uitsteeksel van het mannelijke sporendragend pollenzakje (microsporofyl =v2n), 2 = wand van het mannelijk pollenzakje (2n), 3 = pollenkorrels (bevatten haploïde cellen, dus 1n). Door uitdroging zal de wand van het pollenzakje openscheuren en zullen dan de stuifmeelkorrels door de wind kunnen worden verspreid (anemofylie). (zoom)
E. Pollenkorrels met luchtzakken aan weerszijden
F. Microscopische opname van een gekleurd preparaat van een pollenbuis van de den. 1 = Luchtzakken, 2 = Generatieve cel met generatieve kern, 3 = pollenbuis, 4 = buiskern; zoom
Webpagina's en foto's: Jan Derksen en Elisabeth Pierson
Tekeningen: Lidwien van der Horst
Webontwikkeling: Remco Aalbers