Beschrijving: Het bovenoppervlakte (de adaxiale zijde; 1) en onderoppervlakte (de abaxiale zijde; 2) van het blad worden door een laag epidermiscellen (= opperhuidcellen) begrensd (hier aangegeven met 3a aan de onderkant en 3b voor de bovenkant; epi = boven of oppervlakte, dermis = huid). De epidermis bestaat uit een aaneengesloten laag parenchymatische cellen die een dikke celwand dragen maar bladgroenkorrels missen. Bij de Siernetel komen in beide epidermislagen haren (4; trichomen) voor; die aan de onderkant zijn duidelijk meercellig. In de onderepidermis komen verspreid ook huidmondjes voor. De epidermiscellen geven het blad bescherming tegen uitdroging en tegen fysische en chemische agressies. De lagen onder de epidermis zijn aan de boven- en onderkant verchillend in opbouw: het weefsel tegen het onderepidermis aan bestaat uit bolvormige sponsparenchymcellen (5) met ertussen grote holten (6), de zogenaamde intercellulaire holten. De bovenepidermis daarentegen wordt geflankeerd door staafvormige cellen, zogenaamde palissade parenchym cellen (7). Spons- en palissadeparenchymcellen vormen samen het bladmoes. Beide celtypen bevatten organellen die van belang zijn voor de fotosynthese: de bladgroenkorrels (= chloroplasten; Bekijk detailopnamen van bladgroenkorrels). De huidmondjes, die in verbinding staan met de grote intercellulaire holten, spelen een rol bij de uitwisseling van gassen van de fotosynthese (koolstofdioxide, zuurstof en waterdamp) tussen het bladmoes gelegen binnen het blad en de atmosfeer buiten de plant. Meer informatie over bladeren is te vinden in een aparte webserie.
|
http://www.vcbio.science.ru.nl/fesem/applets/epidermis/print/