Ecosystemen

Ecologische structuur: Gelaagdheid, zonering en levensvormen

Inleiding
Om een biotoop te karakteriseren worden gegevens over bodemeigenschappen en beschikbaarheid van water en voedingsstoffen gebruikt. Bij de beschrijving van vegetaties dienen begrippen zoals gelaagdheid, zonering en levensvormen om de structuur en samenstelling van zo'n vegetatie in beeld te brengen.
 
Kenmerken van ecologische structuren: voorbeelden van gelaagdheid, zonering en levensvormen
 
Wanneer een aantal duidelijke lagen in de vegetatie zijn aan te wijzen wordt van gelaagdheid gesproken, namelijk een patroon bestaande uit verscheidene niveaus met een horizontale structuur. Deze structuur is vooral (maar niet alleen daar!) waar te nemen in een homogene omgeving, waar milieu omstandigheden over grotere oppervlakken niet sterk veranderen. Zonering daarentegen is een patroon met een bandvormige structuur die vaak optreedt daar waar een milieu component (bijvoorbeeld water beschikbaarheid) over vrij korte afstand sterk verandert. Een zonering heeft een sterk vertikale component. Beide structuren kunnen naast elkaar in een vegetatie voorkomen. Daarnaast geeft het begrip levensvorm aan tot welk type planten behoren wat betreft beperkende overlevingsfactoren: water, droogte, temperaturen onder het vriespunt. De levensvorm waartoe de meeste planten uit een levensgemeenschap behoren geeft daarbij een idee over het soort vegetatie.
 
Samenhangen
Vergelijkbaar met de hiërarchische indeling in de taxonomie kan men een levensgemeenschap, bijvoorbeeld "bos", in een hiërarchische structuur indelen op grond van dominante kenmerkende soorten, samenhangende patronen en regelmatigheden zowel in hoogte en breedte als in de tijd. Bijvoorbeeld kunnen de verschillende lagen in de vegetatie, maar ook in de fauna, opgevat worden als verschillende "gemeenschappen". Verschillende plantengemeenschappen kunnen elkaar in de tijd opvolgen (successie) door verandering van het milieu, bijvoorbeeld verschraling. De soorten van iedere laag kunnen tot verschillende levensvormen behoren. Bepaalde vogels houden zich meer in de bovenste laag op, andere voornamelijk op de grond. De habitat van muizen beperkt zich voornamelijk tot kruid- en moslaag en bovenste bodemlagen, terwijl een eekhoorn zich voornamelijk in de boomkruinen ophoudt. Iedere laag kan daarom als een eenheid worden gezien. De structuur en het bestaan van de laaggelegen lagen is echter wel afhankelijk van de aanwezigheid van de bovenlaag:
Een systeem om plantengemeenschappen in te delen is het volgende (gerangschikt van overkoepelend naar elementair):
 
GroepUitgang benamingVoorbeeld
Klasse-ETEAVochtige voeselarme graslanden (Molinio-Arrhenatheretea)
Orde-ETALIAPijpstrootje-orde (Molinietalia)
Verbond-IONBlauwgrasland (Junco-Molinion)
Associatie-ETUMWaterkruiskruid en Trosdravik

 

  • Voorbeeld 1: het zal duidelijk zijn dat de struiklaag in een bos veel minder dicht is naarmate de boomlaag meer aaneengesloten is en daarmee meer licht opvangt; de bloei van de struiken in deze ondergroei zal door de dichtere bovenbegroeing dan ook sterk achterblijven.
  • Voorbeeld 2: Planten in de kruidlaag met een hoge waterbehoefte (hygrofyten; bijv. varens) zijn meestal niet in staat zich te handhaven bij de gemiddeld lagere luchtvochtigheid buiten het bosgebied. Omgekeerd is de afhankelijkheid van de boomlaag ten opzichte van de aanwezigheid van de gelaagdheid daaronder, minder duidelijk.
     
    In de plantkunde wordt nog een hiërarchisch indelingssysteem gehanteerd waarbij Plantengemeenschappen worden opgedeeld op grond van het voorkomen van een betrekkelijk constante soortensamenstelling met een aantal kensoorten. De meest elementaire eenheid is de Associatie, Associaties worden gegroepeerd in Verbonden, vervolgens verbonden in Ordes en tenslotte ordes in Klasses.
  • http://www.vcbio.science.ru.nl/virtuallessons/landscape/ecostructure/print/

    laatst aangepast: 1 okt 2011