Saalien-ijstijd, warmere Eemien en koude Weichselien
Gedurende het Saalien (zo'n 240.000 jaar geleden) werd het huidige gebied van de Ooijpolder
nog net door het Scandinavisch landijs bedekt (kaart van het
Saalien-landijs). De rivieren waren door de opgerukte ijsmassa naar het zuiden toe verlegd.
Gedurende het warmere Eemien (128.000 tot 116.000 jaar geleden) dat het Saalien tijdperk opvolgde, smolten deze gletsjertongen. Het Niersdal en de gezamenlijke Rijn/Maasdal kregen grote afvoer van smeltwater te verwerken en er ontstonden aan de voet van de stuwwallen puinwaaiers uit grind, zand en leemdeeltje, zogenaamde Sandr vlakten. Het Rijnwater rees op tegen de zuidoostelijk van Nijmegen lopende stuwwallen en leidde tot doorbraken van deze wallen: de Rijn ging daardoor weer ten noorden van de Nijmeegse stuwwal stromen, maar ten zuiden van die van Montferland en de Veluwe. Langs de rivieren vond verdere sedimentatie plaats. (Meer over de algemene geologie).
Op het Eemien volgde het Weichselien (116.000-12.000 jaar geleden), de laatste van de duidelijk koudere periodes (de glacialen) die de aarde tot nu toe heeft gekend. Tijdens het Weichselien zijn Nederland en België niet door landijs bedekt, maar de zeespiegel daalde weer en perioden met extreem koude (poolwoestijn) en iets warmere omstandigheden (toendra) wisselden elkaar af. Barre, overheersend westelijke winden namen fijn sedimentatiemateriaal uit het zuidelijke Noordzee-bekken mee en zetten het af aan de lijzijde van de stuwwallen, aan de noordoostelijke kant van waar nu Nijmegen ligt.
Het Holoceen
In het Holoceen (ong. 12000 jaar geleden begonnen en nog steeds aan de gang)
stegen de temperatuur en de zeespiegel, nam de neerslag toe en brachten de grote rivieren veel sedimenten mee naar hun benedenloop. Er traden (en treden) aanzienlijke wisselingen op in waterafvoer, hoogtestanden en stromingssnelheid van de watermassa gedurende het jaar; in de wintermaanden en het voorjaar trad (treedt) de rivier vaak buiten haar oevers vanwege de grote aanvoer van smeltwater van sneeuw uit de Alpen en de neerslag in bovenloopse gebieden. In het riviergebied bij de Ooijpolder zien we dat door de overstromingen zand en zavel (een mengsel van klei en zand) bij de oeverwallen worden afgezet, terwijl op grotere afstand van de rivierbedding (zomerbed), daar waar de stroming geringer is, slib bezinkt in de vorm van kom- of kleigronden. Deze overgang is terug te vinden in de samenstelling van de huidige ondergrond van de bodem: grof gesteld, zand met grind (o.a. steentjes meegevoerd uit het Alpengebied) langs de Waal en dikke lagen zware rivierklei aan de voet van de stuwwal, waarbij de middenstrook zich het beste voor de landbouw leent.
Prehistorisch landschap
Het prehistorisch landschap in het riviergebied moet erg afwisselend zijn geweest: eilanden en vlakten met
vruchtbare en schrale bodem, moerassen, grindbanken, duinen, grasland en verschillende typen bossen: zachthout-ooibossen op de regelmatig overstroomde plekken en in kommen met kwelwater, en hardhoutooibossen (Iep, Es, Meidoorn, Sleedoorn en Eik; restanten van een >8000 jaar eikenbos zijn te zien in de Millingerwaard) op oeverwallen en andere drogere lappen grond (zie
grote geomorfologische kaart. En dan was er natuurlijk volop water. Het delta van de Rijn heeft in zijn post-glaciale geschiedenis wisselendende lopen gekend, met de vorming van grote geulen, met name de splitsing in Nederrijn en Waal, en kleine ondiepe nevengeulen. We worden aan deze dynamiek herinnerd door de jongste "oude strangen" (rivierarmen), zoals de buitendijkse Oude Waal bij Nijmegen, een meander daterend uit de 17de eeuw, de
Ooijsche Graaf, een bocht dat zich vouwde over het huidige Erlecom, Ooijse Graaf en dorp Ooij, of de Oude Rijnstangen ten oosten van het Pannerdens Kanaal (zie de
geomorfologische kaart op de site van de gemeente Ubbergen).
De komst van de mens
Vanwegen de dreiging van overstroming heeft de mens zich in eerste instantie gevestigd op de hogere zandige stroomruggen die ontstaan waren aan het einde van de ijstijd als plaatselijk opgewaaide rivierduinen (donken).
Die eerste bewoners leefden voornamelijk van de jacht (resten van edelherten en bevers zijn in prehistorische kampplaatsen gevonden). Daarna hebben mensen in de loop der tijd zelf ophogingen aangelegd (pollen). In het huidig landschap kan men sommige van deze natuurlijke dan wel kunstmatige ophogingen (terpen, woerden) die eeuwenlang de functie van woon- en vliedheuvels hebben vervuld boven de velden zien uitsteken, bijvoorbeeld de zandrug waar het plaatsje
Persingen en zijn kerk op staan (zie ook
Videoclip) of aparte boerderijen zoals "
De Plak". Meer informatie over
monumenten en gebouwen in het landschap).
Vanaf de vroege Middeleeuwen zijn er ter bescherming tegen het water dijken in het rivierenlandschap aangelegd.
Zo is een scheiding onstaan tussen een relatief droog binnendijksgebied en buitendijkse uiterwaarden die vooral in winter en voorjaar volstroomden/volstromen. Hand in hand met de bescherming van de dijken is het land vanaf twee oost-west lopende wegen ontsloten en vond er ontginning van de komgronden en ontbossing plaats. Een lange traditie van landbouw was begonnen (zowel akkerbouw als veeteelt), met daarnaast wat visserij op bijvoorbeeld zalm en paling en het oogsten van riet ten behoeve van dakbedekking. Bij hoge standen van de rivier werd water de polder ingelaten. Op die manier werd relatief voedselrijk en fijn bodemmateriaal afgezet (slib dat anders alleen maar nog buitendijkse werd afgezet), wat de productiviteit van het land ten goede kwam, vooral wat betreft hooiproductie. Met de opkomst en het gebruik van kunstmest in het begin van de twintigste eeuw is deze lastige "rivierbemesting" in onbruik geraakt (laatste keer in 1929).
Het gros van de overstromingen uit de geschiedenis waren echter absoluut niet gewenst!
Bij hoogwater gebeurde het dat de druk van het water of van kruiende ijsschotsen op de doorweekte dijken zo groot werd dat deze het begaven. Bewoners, vee en wilde dieren verdronken genadeloos. Soms zijn ook hele lappen grond met huizen en al weggespoeld, zoals dat nog in de 19de eeuw bij Persingen het geval is geweest. Achter het gat in de dijk veroorzaakte het rondkolkende water diepe gaten. Deze worden kolken, wielen, waaien of welen genoemd (zie ook
videoclip). Voorbeelden ervan zijn vandaag nog terug te vinden als poelen achter de dijk. De bandijk (rivierdijk bedoeld om geschikt te zijn om de hoogste waterstanden te keren) werd na zo'n ramp met een bocht om de diepe kolken heen hersteld. De rivierbedding zelf kwam in de loop der tijd door sedimentatie steeds hoger te liggen, hoger dan het omringende binnendijkse gebied. (*Noot: hoewel de Rijn bij Lobith de laatste zestig jaar wel 1 m minder diep is geworden). Hierdoor gebeurt het dat zogenaamde kwelwater vanuit de rivier onder de dijk door naar het binnendijks poldergebied kan sijpelen: waterstanden in binnendijkse kolken volgen daarom die van de rivier met een zekere tijdsvertraging.
Sedimentatie had nog een andere en wel gunstige uitwerking voor de mens: klei kon worden gewonnen. Al in de Romeinse tijd op bescheiden schaal en dan vooral in de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw fabrieksmatig zijn er stenen en dakpannen gebakken (zie videoclip over
steenfabrieken in de Ooij). Later kwam zand- en grindwinning op met grote zuiginstallaties (bijv. the Bison en de Kali, waarnaar de Bisonbaai en de Kaliwaal bij Kekerdom genoemd zijn). De binnendijkse kleiafgravingen, bijvoorbeeld die in de Groenlanden zijn inmiddels volgelopen met water.
De grote rivier kent vele facetten en eigen grilligheden die het leven van planten, dieren en mens in het gebied rond de Ooijpolder direct of indirect blijven bepalen.
Sinds mensenheugenis is de Rijn, en daarmee ook de Waal, een levensader als transport- en communicatieweg geweest. In de achtiende eeuw werden het Bijlands en het Pannerdens Kanaal gegraven, die de scheepvaart ten diensten kwamen, hoewel een betere regulatie van de waterstroom en verdedigingsbelangen in de oorspronkelijke plannen (mee)speelden. Na de industriële opkomst werd de riviier een vrije afvalgeul en koelingsreservoir voor Europa's groeiende bevolking. Vandaag de dag is men gelukkig op internationaal niveau bewuster geworden van het belang van een ecologisch perspectief en de waterkwaliteit is sinds de zestiger jaren verbeterd.
Hierlinks:
Loop van de tegenwoordige en oude armen van Rijn en Waal in Oost-Gelderland: Rijn (=Rhein = Niederrhein), Bovenrijn, Bijlands Kanaal, Waal, Oude Waal (2x), Ooijsche Graaf, oude Rijnstrangen, Pannerdens Kanaal, Gelderse IJssel en Nederrijn
Zoals alle grote rivieren heeft de Waal door de geschiedenis heen
een natuurlijke scheiding tussen volkeren en oeverbewoners betekend. Getuigenissen hiervan vinden we terug zowel in grote episodes uit het verleden (verwijzing naar bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog met de heldhaftige
Waal crossing op 20 september 1944) als in de kleine dagelijkse feiten (bijvoorbeeld de vroegere veerdiensten die fabrieksarbeiders tussen de Ooijpolder en de noordelijke oever vervoerden, maar zelfs eigenlijk weer in de huidige fileproblemen bij de Waalbrug).
Het hoofdstuk van waterbeheer is wat betreft de Ooijpolder eigenlijk nooit helemaal afgesloten geweest.
In de laatste tientallen jaren is bijvoorbeeld een plan voorbijgekomen -en verdwenen- die een afsnijding van de Waalbocht ten behoeve van de scheepsvaart dwars door de Ooijpolder beoogd had. Rond 2004 heeft er een voorstel op tafel gelegen om het gebied als noodoverloopgebied te gebruiken. Met de hoge waterstanden uit 1995 moesten bewoners en dieren uit de Ooijpolder geëvacueerd worden, omdat de dijken zwakke plekken vertoonden. Inmiddels zijn de dijken verhoogd en verbreed, maar de gevolgen van klimaatveranderingen (opwarming van de aarde) zijn een nieuwe punt van zorg en discussies geworden.
De laatste decennia is het accent van activiteiten in de Ooijpolder steeds meer komen te liggen op het gebied van natuurontwikkeling en recreatie. Uit de voormalige kleiafgravingen en de oevers is een prachtig natuurcomplex van
plassen,
moeras en weelderige plantengroei (foto's
1 en
2 opgenomen in de Groenlanden). De Bisonbaai bij Ooij, gelegen tegenover het pitoreske huiskamercafé-hotel "Oortjeshekken" (
videoclip), is een graagbezochte recreatieplaats met een zandstrand geworden waar men vrij mag zwemmen. In de koude winters van 1997 en 2009 is volop geschaatst op ondiepe wateren. De Ooijpolder maakt deel uit van het grote natuurreservaat
"De Gelderse Poort" waartoe ook de Millingerwaard en de oevergebieden rond Pannerden, Lobith, Emmerich en Gendt behoren. In de Ooijpolder zijn er ongeveer 260 soorten vogels in de loop der jaren waargenomen en er komen ongeveer 500 wilde plantensoorten voor!
Bronnen en verrijkingsstof
Gebruikte begrippen
- Bandijk, dijkdoorbraak, donk, grindafgraving, kleiafgraving, kolk, kwel, oude strang, pol, rivierbedding, strang, terp, waai, weel, wiel, zandafgraving.