Overzicht kenmerkende plantensoorten in de Ooijpolder
In de Ooijpolder treft men verschillende biotopen aan: dijken, bermen, uiterwaarden, landbouwland, waaiers, tichelgaten zoals in de Groenlanden en volgelopen zand-en grindgroeven met aangrenzende oevers en moerasvelden. Bij elke biotoop treft men kenmerkende plantensoorten. Kenmerkende soorten voor elk vegetatietype, met name in graslanden en in het natuurgebied "De Groenlanden", zijn aangegeven in een tabel (als
excel en als
pdf bestand, met families en referenties naar bladzijden van de Heukels flora). Deze soorten zijn ook te vinden in een aparte
overzichtspagina met hyperlinks naar beschrijvingen en foto's over elke plant.
Vegetatie op dijkhellingen en in bermen
De dijken langs de Nederlandse grote rivieren zijn opgebouwd uit het plaatselijk beschikbare bodemmateriaal, bij voorkeur uit klei, maar ook wel zavel of meer zandige grond. Door de steile helling en de waterkerende functie zijn deze dijken minder geschikt voor agrarische gebruik en vormen ze de minst intensief beheerde graslanden, meestal hooiland. Factoren die bij andere graslanden tot een sterke nivellering van soorten hebben geleid, namelijk (over-) bemesting en het inzaaien van cultuurgrassen (met name Engels en Italiaans raaigras, resp.
Lolium perenne en
Lolium multiflorum) zijn lang achterwege gebleven. De grootste bedreiging van flora en fauna is (was?) gelegen in de dijkverzwaringen en verhogingen die ondertussen overal zijn uitgevoerd. Op een aantal dijkvakken in de Ooijpolder zijn deze werkzaamheden zo uitgevoerd dat veel van de oude luister bewaard is gebleven.
Onbeweide hooiland op dijkhellingen
De wortels van een kruidenrijk onbeweide hooiland hebben een goed effect op de stabiliteit van de dijk. Naast een dichte bewortelingslaag bij het oppervlak, reiken wortels van grassen en kruiden tot ca 75 cm diepte (zie figuur hieronder). Wanneer ze niet bemest zijn en het maaien op een gunstige tijdstip, bij voorkeur pas na juni, plaatsvindt zijn het nu nog de mooiste voorbeelden van bloemrijke graslanden.
Beweide graslanden op dijkhellingen
In beweide graslanden op dijkhellingen en andere plaatsen wordt de vegetatie door het vee kort gehouden zodat bloei en vruchtzetting onmogelijk worden gemaakt. Het tijdstip van maaien is belangrijk omdat een aantal plantensoorten afhankelijk is van zich opnieuw vestigen uit zaad. Dit geldt vooral voor een aantal eenjarige planten (voorbeeld: Hopklaver
Medicago lupulina en Kleine klaver,
Trifolium dubium) en voor meerjarige (meestal 2-jarige) monocarpe planten (deze sterven na eenmaal bloeien af, voorbeeld: Jakobskruiskruid (
Senecio jacobea, Groot streepzaad (
Crepis biennis, Wilde peen (
Daucus carota en Grote bevernel
Pimpinella major). Jakobskruiskruid is de laatste tijd in opspraak geweest omdat deze soort -en andere in Nederland voorkomende Kruiskruiden- giftig is voor zoogdieren en omdat de populatie van deze plant toeneemt. Lees meer over
wetenschappelijke feiten, maar ook fabels rond Jakobskruiskruid).
Daarnaast zijn een aantal planten niet bestand tegen vertrapping door het vee (voorbeeld: Fluitenkruid =
Anthriscus sylvestris).
Hooilandgemeenschappen op de dijken van de Ooijpolder
In de Ooijpolder zijn op dijken hooilandgemeenschappen te vinden die gerekend worden tot het Glanshaververbond.
Deze komen voor op verschillende substraten van zandig/zavelig tot klei, steeds matig tot redelijk voedselrijk. Ook de vochtvoorziening kan verschillend zijn van vrij droog tot vochtig. Daarom wordt gezegd dat de gemeenschappen uit het Glanshaververbond een relatief brede ecologische amplitude hebben. Zoals de naam al aangeeft is Glanshaver (
Arrhenatherum elatius), een typisch hooilandgras en één van de dominerende soorten uit dit grasland (zie figuur). De soortenrijkdom van gemeenschappen uit het Glanshaververbond is vrij hoog. Op de "betere" plaatsen kunnen gemakkelijk 30 tot 40 plantensoorten gevonden worden.
Typische opbouw van een Glanshaver gemeenschap (Arrhenatheretum). |
|
In deze schematische doorsnede, van links naar rechts: Glanshaver, Pastinaak, Veldbeemdgras, Glanshaver, Heggenwikke, Glanshaver (in bloei), Pastinaak, Peen, Glad walstro, Beemdooievaarsbek, Groot streepzaad. Naar Hundt, 1958. |
De grote soortenrijkdom maakt dat deze graslanden, door het grote aantal kleuren dat er in voorkomt, niet alleen een lust zijn voor het oog, maar ook aantrekkelijk zijn voor bloembezoekende insecten.
- Veel voorkomende grassen (Poaceae) zijn: Glanshaver (Arrhenatherum elatius), Kropaar (Dactylis glomerata), Rood zwenkgras (Festuca rubra), Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis), Goudhaver (Trisetum flavescens), Beemdlangbloem (Festuca pratensis), Ruw beemdgras (Poa trivialis), Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum) en Kamgras (Cynosurus cristatus).
- De Vlinderbloemenfamilie (Fabaceae ofLeguminosae) is goed vertegenwoordigd in de Glanshavergemeenschap, deze groep draagt bij met de kleuren paars, geel, wit en lila: Vogelwikke (Vicia cracca), Heggenwikke (Vicia sepium), Veldlathyrus (Lathyrus pratensis), Witte klaver (Trifolium repens), Rode klaver (Trifolium arvense) en Kleine klaver (Trifolium dubium).
- Daarbij gemengd worden de kleuren wit, vuilwit en gele tinten van de Schermbloemfamilie (Apiaceae of Umbelliferae): Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Echte karwij (Carum carvi), Pastinaak (Pastinacia sativa), Peen (Daucus carota) en Grote bevernel (Pimpinella major).
- Daaraan worden nog eens toegevoegd de kleuren geel, geel met wit en roodpaars van de Composieten(Aster)familie (Asteraceae): Margriet (Leucanthemum vulgare), Gewoon knoopkruid (Centaurea jacea), Grote centaurie (Centaurea scabiosa), Jacobskruiskruid (Senecio jacobea) en Groot Streepzaad (Crepis biennis).
- Uit verschillende families komen het geel van Echte boterbloem (Ranunculus acris), rood van Veldzuring (Rumex acetosa), wit van Glad walstro (Galium mollugo), groenig/grijze tinten van Smalle weegbree (Plantago lanceolata), lila van Beemdkroon (Knautia arvensis) en lichtpaars van het Rapunzelklokje (Campanula rapunculus).
Een ander aspect van de rivierdijken in de Ooijpolder is dat we te maken hebben met gemeenschappen uit het Glanshaververbond die typisch zijn voor het rivierendistrict (fluviatiel district). Fluviatiele soorten "stralen" vanuit hun verspreidingsgebied in Midden-Europa naar onze streken uit. De rivier en het rivierdal vormen als het ware een corridor voor de verspreiding van deze soorten, via het water, door de wind of door verspreiding van dieren. We spreken ook wel van stroomdalsoorten en stroomdal-graslanden. Een aantal van die stroomdal-grasland-soorten zijn Echte salie, Wilde marjolein, Oosterse morgenster, Karwijvarkenskervel en Ruige Leeuwentand.
Vegetatie in wegbermen
De wegbermen in het Ooijpoldergebied zijn rijk aan grovere grasland- en ruigtesoorten. Je kunt dit gerust bloemrijke bermen noemen. Dit in tegenstelling tot veel graslanden die in agrarisch beheer zijn. Het hangt samen met de aanwezige bodem, jonge rivierklei, die nog is afgezet tot in het begin van de twintigste eeuw. Tot aan die periode werd, bij hoog water, rivierwater ingelaten in de polder.
Vegetatie in de "Groenlanden"
Het puttencomplex "de Groenlanden" is tot stand gekomen door aftichelen of ontkleiing voor de steenfabricage; op dit binnendijks perceel bevindt zich een verhoogd terrein van een voormalige steenfabriek (Paardenweide). In sommige van de tichelgaten is na de kleiwinning tot een dieper niveau zand gewonnen. Deze afgravingsactiviteit is in het begin van de twintigste eeuw begonnen en heeft zich over een lange periode uitgespreid wardoor een grote diversiteit in vegetatie zich in de putten kon ontwikkelen. Zo zijn in het gebied waterplantenvegetaties, oever- en moerasvegetaties en struwelen te vinden en konden delen van het complex dichtgroeien met wilgen- en populierbos.
Het bos
Het bos dat behoort tot het Wilgenvloedbos of zachthoutooibos (Salicetum albae; Noot: ooibos is een bostype dat bestand is tegen overstroming; zie
zoom foto) is kenmerkend voor een relatief voedselrijk substraat van afzettingen van rivierzand en rivierklei. De boomlaag bestaat voornamelijk uit Schietwilg (
Salix alba) met plaatselijk Kraakwilg (
Salix fragilis) en Zwarte populier (
Populus nigra).
De struiklaag
In de struiklaag zijn vooral struikvormige wilgen te vinden zoals Amandelwilg (
Salix triandra) en Katwilg (
Salix viminalis).
De kruidlaag
De samenstelling van de kruidlaag is afhankelijk van de vochtvoorziening. Er valt een droger type te onderscheiden met Steenbraam (
Rubus caesius), Grote brandnetel (
Urtica dioica), Smeerwortel (
Symphytum officinale) en Gewoon struisgras (
Agrostis capillaris).
Het moeras
Een natter type bodem zonder bomen en struiken wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van Moerasvergeetmijnietje (
Myosotis scorpioides), Watermunt (
Mentha aquatica) en Gele lis (
Iris pseudacorus).