Ontstaan van stuwwallen, dalen en afzettingen onder invloed van landijs, rivieren en wind
SUBPERIODE |
EPOCH |
TIJD GELEDEN |
| | (106jaren) |
IJstijd en
Interglaciaalgedurende de Neogeen periode |
Holoceen |
0 - 0,0115 |
Pleistoceen |
Weichselien (= Würm) |
0,0115 - 0,11 |
Eemien |
0,11 - 0,15 |
Saalien (= Riss) |
0,15 - 0,38 |
Holsteinien |
0,38 - 0,40 |
Elsterien (= Mindel) |
0,40 - 0,42 |
Cromerien |
0,42 - 0,85 |
Bavelien |
0,85 - 1,07 |
Menapien |
1,07 - 1,20 |
Waalien |
1,20 - 1,45 |
Eburonien |
1,45 - 1,80 |
Tiglien |
1,80 - 2,40 |
Pretiglien |
2,40 - 2,588 |
Plioceen |
2,588 - 5,332 |
Elsterien.
In de ijstijd Elsterien (ook Mindel genoemd) reikte het Scandinavisch landijs niet verder dan Noord-Nederland; er zijn geen stuwingsverschijnselen bekend in Midden en Zuid-Nederland. Wel werden in Noord-Nederland en in een deel van het huidige gebied van de Noordzee door erosie diepe, vaak langgerekte U-vormige geulen gevormd, die tunneldalen worden genoemd. Gedurende deze ijstijd daalde de zeespiegel aanzienlijk en de rivieren legden op de plaats waar nu Nederland ligt veel zand en grind neer. Tengevolge van de afwisselende waterstanden en stromingsnelheid in zomer en winter werd dit préglaciaal materiaal van verschillende korrelgrootte en leemgehalte in horizontale lagen afgezet.
Holsteinien.
Op het Elsterien volgde het warmere Holsteinien. Door het smelten van landijs steeg de zeespiegel,waardoor de nog niet geheel opgevulde geulen uit het Elsterien in het noorden van Nederland onder water kwamen. De Rijn was vermoedelijk een meanderende rivier die naar het noordwesten stroomde en ergens in Friesland in de zee uitmondde.
Saalien.
Toen het interglaciale Holsteinien voorbij was, breidde zich in het Saalien opnieuw landijs uit vanuit Skandinavië. Deze keer kwam het ijs wèl tot Nederland. De ijstongen trokken door de voormalige rivierdalen naar het zuid-oosten en reikten tot het gebied waar nu het Rijk van Nijmegen ligt.
Het ijs schoof als een bulldozer préglaciaal zand voor zich uit (zie
schets), verbreedde door de duwkracht de dalen (voorbeeld: het bekken van Groesbeek) en stuwde door zijn gewicht de aardlagen tussen de dalen tot heuvelruggen op, zoals de Duivelsberg, het Reichswald en de Sint Jansberg (foto van heuvelrug en dal). De aanvankelijk horizontaal liggende lagen werden opgestuwd en zo scheefgesteld dat ze aan de oppervlakte kwamen (dagzomen). De stuwwallen bestaan dus grotendeels uit préglaciale rivier afzettingen en door de ijsmassa meegenomen morenemateriaal. Water verzamelde zich in de laaggelegen gebieden: een voorbeeld van zo'n bekken is het huidige natuurgebied "de Bruuk", gelegen in het diepste gedeelte langs de stuwwallen van Groesbeek en het Reichswald. De zandige ondergrond werd bedekt door een leem- en lössbank waarbovenop zich een veenpakket gevormd heeft (foto van het natuurgebied De Bruuk)
|
Stuwwallen in de omgeving van Nijmegen |
|
Naar Verbraeck, A. (1984) |
De stuwwal had zeker aan de zuid-oost kant oorspronkelijk overal een flauwe helling. Het landijs sneed de Rijn de weg af; de rivier vormde toen het dal waar nu de Niers stroomt (ten zuiden van het heuvelrug). Plaatselijk heeft deze rivier de toenmalige heuvelrug ondergraven. De steile hellingen bij de Mookerheide (foto's
klein of (foto's
groot) bij Mook en de Sint Jansberg bij Plasmolen zijn daar het resultaat van. Ook bij de Duivelsberg is de stuwwal ondergraven door een riviertak.
Wechselien.
In het Wechselien bereikte het landijs Nederland niet meer, maar gedurende het midden-Weichselien kwamen zeer koude en natte perioden voor, die hier een poolwoestijn veroorzaakten. De bodemlagen in de ondergrond bleven ook in de zomer bevroren; dit verschijnsel wordt "permafrost" genoemd. Op deze harde ondoorlatende laag stroomde in het stuwwalgebied gedurende de zomerperiode (sneeuw)smeltwater over de helling naar naar de laagste plekken. Ontdooid moddermateriaal werd daarbij meegevoerd. Dit proces, solifluctie genoemd, zorgde voor de vorming van dalen: in de steile hellingen diepe en in de vlakte meer brede, ondiepe dalen. Na het ontdooien van de ondergrond kon het water in de zand- en grindlagen gemakkelijk wegzakken. Nu vindt men deze afvoergangen in het terrein terug als zogenaamde droogdalen, o.a. zeer duidelijk te zien bij de Zevenheuvelenweg (
Foto in de herfst). Droogdalen bestaan uit ongelaagd (modderbrei)materiaal, in tegenstelling tot fluvio-glaciale afzettingen die wel gelaagd zijn.
Uit het Weichselien dateert de eolische afzetting (genoemd naar de Griekse god van de wind 'Eolus') van vruchtbare lösspakketten. In die tijd was de zeespiegel erg laag. Vanaf het gebied dat nu de bodem van de Noordzee vormt blies de wind veel zand en stof voornamelijk in zuid-oostelijke richting, landinwaarts. Als de wind ging liggen dwarrelden de stofdeeltje op de grond en als de wind opstak werden ze vaak weer verder meegenomen. Zo werden de lichte lössdeeltje op de toppen van de stuwwallen telkens weer weggeblazen. Aan de wind-luwe kant (de lijzijde van de stuwwal) bleven de deeltjes echter liggen. Op de hoger gelegen onvruchtbaardere gronden treft men dennebomen aan of een gemengd eiken-berken bos. Waar löss voorkomt vindt men meer beukenbomen.
Kaart 'bergen en dalen' in het Rijk van Nijmegen |
| |
Bekijk een aanklikbare en afdrukbare kaart
Namen van de 'bergen' en 'dalen' van de Nijmeegse stuwwal: Boksheuvel, Brandtoren, De Hooge Hoenderberg, Duivelsberg, Freudenberg, Geldenberg, Hanenberg, Hengstdal, Hunerberg, Keizerkop, Ketelberg, Kops Plateau, Kraaiendal, Kwakkenberg, Langenberg, Mansberg, Meiberg, Mookerschans, Mookseberg, Mulderskop, Muntberg, Oeselenberg, Panoramaberg, Papenberg, Schrouwenberg, Sint Jansberg, Sint Maartensberg, Stekkenberg, Sterrenberg, Vlierenberg, Wolfsberg , Wylerberg, Zandberg.
Links naar "kaart heuvels fietsen" en layar applicatie voor GSM over Nijmeegse heuvels.
|
Bronnen en bronbeken in het stuwwalgebied
Het afstromende regenwater heeft in deze heuvels dalen uitgeslepen. Vaak treffen we bronnen aan, die op hun beurt beekjes voeden. De naam Beek-Ubbergen slaat hierop terug. Brongebieden worden aangeduid als plaatsen waar grondwater op natuurlijke wijze, over een klein of groot oppervlak, uittreedt. Het bronwater is óók regenwater, dat echter niet over de hellingen is afgestroomd, maar door de min of meer zandige bodem naar beneden is gezakt om uiteindelijk over een wat dieper gelegen, minder doorlatend, leempakket af te gaan stromen. Meestal zijn bronnen gelegen op sterker hellende plaatsen zoals stuwwallen, plateaus, terrassen en glooiende dekzandgebieden zoals steilranden langs diep ingesneden beken. Ook zijn er op een aantal plaatsen natuurlijke waterbekken ontstaand zoals de "Heksendans" nabij de Duivelsberg (
foto).
In Beek-Ubbergen loopt sinds een aantal jaren een integraal water-management project (
Water Werkt!) om belasting van het rioolstelsel met bronwater vanaf de stuwwal van Nijmegen op een milieu-vriendelijke manier op te lossen en om schoon regen- en bronwater ecologisch-verantwoord te gebruiken.
Hoofdkenmerk van alle processen in bronnen is constantie in de tijd. Het bronmilieu wordt gekenmerkt door (in volgorde van dominantie): een vrij constante watertemperatuur van 9-10 °C ('s zomers relatief koud en 's winters relatief warm), een redelijk constant waterafvoer, een chemische samenstelling die nauw samenhangt met de geologische ondergrond, een laag zuurstofgehalte bij uittreding dat echter snel tot verzadiging oploopt en een hierop aangepaste flora en fauna. De levensgemeenschap aldaar wordt gekenmerkt door een aantal stenotherme soorten (smalle kromme van voorkomen t.o.v. temperatuur), die in een water of vochtrijk milieu kunnen voorkomen.
Invloed van de mens op het landschap
De mens heeft vooral sinds de komst van de Romeinen invloed gekregen op het landschap van het stuwwalgebied Nijmegen-Ubbergen-Beek. De Romeinen richtten kort na het begin van onze jaartelling een groot legerkamp op de Hunerberg (Hunnerberg) waarvandaan ze een wijd uitzicht hadden op noordelijke gebieden en hun veldtochten tegen de Germanen konden voorbereiden (Meer over de geschiedenis van de
Hunerberg). Er werden leemkuilen gegraven om materiaal te winnen voor de tegel- en pottenbakkerij, aquaducten werden aangelegd om water vanuit Berg en Dal naar het hart van de legerplaats te brengen en er werden terrassen aangelegd ten behoeve van de landbouw (wandeling langs elementen uit de
Romeinse tijd).
De bronnen en hun bronlopen zijn vanwege hun stromend helder water al sinds mensenheugenis gebruikt, met name als waswater. In de Middeleeuwen is de mens de waterkracht van de beekjes gaan benutten door onderaan de beekloop een watermolen te plaatsen. Voorbeelden hiervan zijn de waterrad en het vijvertje bij het wasvrouwtje in Beek-Ubbergen en de dubbelslagmolen bij de Helbeek in Plasmolen.
Om het rendement van zo'n molen te verhogen legde men dan één of meer molenvijvers aan door in de beekdalen kleine en grotere dammetjes op te werpen, waar zich kleine "stuwmeren" achter konden vormen, zoals het Groene Water aan de voet van de Kiekberg en Sint Maartensberg (Sint Jansberg natuurgebied bij Plasmolen). Soms werden beekjes gecanaliseerd of kunstmatige aangelegd om water gericht naar een molen te brengen of om meer vijvers metelkaar te verbinden. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Helbeek in de Sint Jansberg en tussen vroegere wasplaatsen die deels nog te zien zijn in Beek Ubbergen. Rond 1900 waren er in het gebied rond Beek-Ubbergen niet minder dan enige tientallen wasserijen (
videoclip op mijngelderland.nl) waar voonamelijk het wasgoed van rijke families uit Nijmegen en uit de landhuizen aan de Rijksstraatweg gereinigd werd.
Het heldere bronwater, het romatische landschap, de rust en de schone lucht trokken in die tijd al ook veel toeristen. Uit rond die tijd stammen de meeste prachtige villa's die welgestelden uit Nijmegen in het prachtig gelegen Ubbergen lieten bouwen. Er wordt tegenwoordig veel zorg besteed aan behoud en restauratie van deze monumenten en aan landschapsbeheer (
Natuur en landschap Ubbergen,
Ver. Ned. Cultuurlandschap), maar eveneens actueel is de discussie over de bestemming leef-woongebied versus natuurgebied in vrijkomende perselen zoals bij de Geest.
[/ned]