Het stuwwalgebied rond Nijmegen was tot eind vorige eeuw voor een groot deel in gebruik als akkerland en heidegebied. Daarna is gedeeltelijk door aanplant, gedeeltelijk spontaan, de huidige bosbegroeiing ontstaan. Een bostype van de stuwwal, dat op meerdere plaatsen een opvallende fraaie verschijning is, is het bronbos. Behalve in het Rijk van Nijmegen, met name in Ubbergen, Beek, Berg en Dal en Plasmolen, komen in Nederland bronnen en bronbossen voor voornamelijk in Twente, de Veluwezoom, Montferland en Zuid-Limburg.
In het gebied van de "Duivelsberg" treffen we een Eikenbeukenbos (Querco-Fagetum) op een substraat van leem-, zand- en grindlagen, die door gletschers zijn scheefgesteld (glaciale stuwing; zie ontstaansgeschiedenis van de stuwwallen). De toppen van de heuvels zijn door uitloging droog en mineraalarm. Plaatselijk zijn de hellingen afgedekt met solifluctie-materiaal, welk op een aantal oosthellingen weer afgedekt is door een laag löss dat vooral in de dalen en langs de beken voedselrijk en vochtig is. Verder zijn er in dit gebied nog verlaten akkers en graseilanden te vinden, overgangsstukken van het open terrein naar het bos en paden. De soortensamenstelling van de vegetatie weerspiegelt het type grondsoort dat in het gebied van de stuwwal voorkomt: plaatselijk vrij voedselarm tot relatief voedselrijk.
Kenmerkende plantensoorten bij de Duivelsberg zijn aangegeven in een tabel (als excel en als pdf bestand, met families en referenties naar bladzijden van de Heukels flora) en in een aparte overzichtspagina met hyperlinks naar beschrijvingen en foto's over elke soort.
Hellingbos Filosofendal ("Duivelsberg")
De boomlaag bestaat op wat rijkere plaatsen uit Beuk (Fagus sylvatica), Zomereik en plaaselijk ook Wintereik (Quercus robur en Quercus petraea), Tamme kastanje (Castanea sativa), Zoete kers (Prunus avium) en Ruwe berk (Betula pendula).
In de struiklaag zijn vooral de volgende soorten te vinden: Hazelaar (Corylus avellana), Sleedoorn (Prunus spinosa), Meidoorn (Crataegus monogyna), Ruwe berk (Betula pendula) en Lijsterbes (Sorbus aucuparia).
Belangrijke soorten in de kruidlaag van het armere type zijn Kamperfoelie (Lonicera periclymenum), Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas), Ruige veldbies (Luzula pilosa), Pilzegge (Carex pilulifera), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella) en Bochtige smele (Deschampsia flexuosa).
In een wat rijker type kunnen in de kruidlaag nog voorkomen: Grote veldbies (Luzula sylvatica), Klimop (Hedera helix), Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Eenbloemig parelgras (Melica uniflora), Gevlekte dovenetel (Lamium maculatum) en Gele dovenetel (Lamiastrum galeobdolon).
Op de verlaten akkers staat een regenerend bos. Als pionierbomen treden Boswilg (Salix caprea) en Ruwe berk (Betula pendula) op.
Van de zoom- en mantel-gemeenschappen (bosrand-gemeenschappen) op de overgang van de bossen naar de akker- en graslanden is Sleedoorn (Prunus spinosa) een vaak voorkomende vertegenwoordiger.
Eiken-beukenbos op helling (stuwwalgebied) |
|
Vegetatie rond en in bronnen en beken
Typisch voor bronbossen is het Hoge kruiden-Elzenbos (Macrophorbio-Alnetum), en de eigenlijk bronvegetatie (Cardaminion).
De eigenlijke bron, vaak met verschillende dicht bijeen gelegen uittredingsplekken, is aan de randen begroeid met Verspreidbladig goudveil (
Chrysosplenium alternifolium), IJle zegge (
Carex remota) en Bittere veldkers (
Cardamine amara). Op wat hoger gelegen plaatsen vinden we Bosbies (
Scirpus sylvaticus), Reuzenpaardestaart (
Equisetum telmateia) en Moeraszegge (
Carex acutiformis). Op de oevers van de bronbeekjes treffen we een boomsoort aan die aan het natte milieu is aangepast, de Zwarte els (
Alnus glutinosa). Deze kan door een symbiont in wortelknolletjes in zijn stikstofbehoefte voorzien. Zwarte els wordt daar vergezeld door Moeraszegge (
Carex acutiformis), Wijfjesvaren (
Athyrium filix femina) en Dotterbloem (
Caltha palustris). In de verdere omgeving is een elzenbroekbos te vinden met als tweede kenmerkende boomsoort de Es (
Fraxinus excelsior). Het elzenbroekbos is een, door kwelwater en stikstofbemesting via de els, vrij rijk bostype. Dat weerspiegelt zich ook in de ondergroei met onder andere Bosanemoon (
Anemone nemorosa), Speenkruid (
Ranunculus ficaria) en Muskuskruid (
Adoxa moschatinella).
Invloed van de mens op het landschap
In het Duivelsberg-gebied vinden we in de soortensamenstelling van de vegetatie, niet alleen de geologische en bodemkundige invloed terug, maar ook die van de mens.
Leemkuilen, terrassen en graften (dit zijn de sterke hoogtesprongen tussen de terrassen) door de Romeinen aangelegd zijn nu nog te herkennen in het landschap onder meer aan de soortensamenstelling van de bosvegetatie op die plaatsen. Een goed voorbeeld van terrassen en graften is terug te vinden in het zuidelijk deel van het Filosofendal ter hoogte van de graanakkers en boerderij. Later heeft de aanwezigheid van wasserijen de ecologie rond beekjes en vijvers beïnvloed. Op de voedselrijke plaatsen rond de molenvijver, aan de voet van de Duivelsberg, treffen we bijvoorbeeld stikstofminnende soorten aan, Grote brandnetel (
Urtica dioica) en Harig wilgenroosje (
Epilobium hirsutum) zijn hiervan voorbeelden. De vijver vertoont een zonatie van waterplanten (hydrofyten), moerasplanten (helofyten), oeverplanten en landplanten.