De meest sprekende voorbeelden van vegetatiezonering zijn daar te vinden waar milieufactoren op korte afstand sterk veranderen. Hieronder is dit verschijnsel uitgewerkt voor de kust- en hooggebergtevegetatie. Zonatie, weliswaar in minder uitgesproken vorm, komt in het Rijk van Nijmegen bijvoorbeeld voor langs de oevers van de Hatertse en Wijchense Vennen.
Zonering |
|
Zonering in de vegetatie aan de oever van de Hatertse Vennen |
Voorbeeld 1: kustvegetatie
Aan de Nederlandse Noordzeekust kunnen een aantal milieufactoren genoemd worden die vanaf de kustlijn gezien landinwaards dwars daarop veranderen. Een drietal factoren neemt in dit profiel op korte afstand sterk af, namelijk zoutgehalte, windsnelheid en mechanische invloed van verplaatste zandkorrels. Een factor die toeneemt is bijvoorbeeld de vorming van een stabiele bodem.
De zonering die optreedt gaat van een strook zonder begroeiing over naar een zeer open systeem met slechts enkele aan extreme omstandigheden aangepaste planten, zoals Biestarwegras en Zeeraket, tot een open grasland gedomineerd door Helm. Achter de eerste duinenrij verandert het landschap in een meer gesloten grasland en struweel (lage struiken vegetatie met Duindoorn, Egelantier, Hondsroos, Kamperfoelie en Wilde liguster). Meer landinwaarts is het binnenduinbos te vinden waarin opgaande bomen voorkomen, zoals Berk, Ratelpopulier, Eik en Esdoorn.
Voorbeeld 2: hooggebergte
Vegetatiezonering in gebergte |
|
Vegetatiezonering langs de berghelling, van laag naar hoog: Loofbos, naaldbos,(dwerg)struiken, almweiden, open grasland, kussenplanten, mossen en korstmossen, onbegroeid |
Op een veel grotere schaal kan een vegetatiezonering gevonden worden in een gebergte zoals bijvoorbeeld in de Alpen. Verschillen in hoogteligging kunnen zich strekken van een dal op 800-1200 m hoogte tot onbegroeide rotsen op 3500-4000 m hoogte. Milieu omstandigheden die met de hoogteligging sterk kunnen verschillen zijn onder andere:
- Verkorting van het vegetatieseizoen door temperaturen onder het vriespunt en langdurige periode van sneeuwbedekking
- Lage nachttemperaturen ook in de zomer
- Hoge (dag)temperaturen door hoge instralingsintensiteit van de zon; daarnaast een groter aandeel van ultraviolet licht op grote hoogte
- Sterke wind op grotere hoogte
- Meer neerslag met een toename van de hoogte
De zonering is van beneden naar boven als volgt te beschrijven:
Loofbossen gevolgd door naaldbossen en (dwerg)struikvegetaties. Boven de boomgrens die op circa 2200 m ligt vinden we gesloten graslanden (almweiden), daarboven open grasland. Nog hoger vinden we alleen verspreid voorkomende kussenplanten, vervolgens vegetaties van mossen en korstmossen en tenslotte (bijna) onbegroeide rotsen.