Vraag aan honderd mensen, jong en oud uit alle windstreken, wat de plaatjes hieronder voorstellen, en terstond zullen de meesten antwoorden: "Bladeren, natuurlijk!". Iedereen kent ze, maar wat zijn ze eigenlijk?
 
Bladeren, liggend in het verlengde van een stengel, doorgaans groen en plat maar soms ook zo verschillend in vorm, grootte en zelfs kleur, zijn objecten met een heel karakteristieke innerlijke structuur en eigen metabolische functies. Gedurende hun
aanleg en groei ontwikkelen zich specifieke eigenschappen waarmee ze in aanwezigheid van licht efficient uit koolzuur en water, zuurstof en organisch materiaal (suikers) kunnen produceren: een proces dat fotosynthese wordt genoemd. Zelden staan we er bij stil, maar nagenoeg al het leven op het vaste land, inclusief ons bestaan als mens, hangt uiteindelijk af van de aanwezigheid van bladeren. In het
bouwplan van het bladerstelsel van planten zijn allerlei 'trukken' terug te vinden, dankzij welke planten in de meest extreme uithoeken van de aarde kunnen overleven. In de komende pagina's zullen we in
de microscopische wereld van bladeren duiken om een indruk te kunnen krijgen hoe dit fantatisch bouwwerk in elkaar zit en hoe het werkt.
Ter introductie een raadseltje:
"Wat zijn overeenkomsten tussen een blad, een schotelantenne en het Nederlands polderlandschap?"
Lees de tekst hieronder voor het antwoord
Bladeren kunnen allerelei vormen hebben, maar in het algemeen zijn ze afgeplat en hebben ze een boven en een onderkant. Dankzij hun relatief groot oppervlakte kunnen ze, net als een schotelantenne, hun hoofdfunctie beter uitvoeren: het opvangen van energie en de omzet ervan in een ander signaal. In het geval van bladeren wordt licht opgevangen en die energie wordt gebruikt voor de
fotosynthese reacties die gebeuren binnen in de bladgroenkorrels waarvan de pigmenten de typische groenige kleur geven. In het algemeen kennen bladschijven een tweezijdige opbouw (boven en onderkant verschillend) die samenhangt met de oriëntatie ten opzichte van het zonlicht (een vergelijkbare gerichtheid naar de bron zien we ook bij de schotelantenne).
Verder opvallend aan de meeste bladeren is de aanwezigheid van een ingewikkeld stelsel bladnerven (vaatbundels). Een hoofdnerf met vertakkingen in netvormige of veervormige zijnerven komen voor bij hogere varens en tweezaadlobbige (=
dicotyle) planten, zoals de
klimop en
petunia. Eenzaadlobbige (=
monocotyle) planten hebben daarentegen vrijwel altijd parallelle nerven met kleine dwars verbindingen (zie voorbeeld:
papyrus). Het nervenpatroon lijkt dus enigzins op dat van de slootjes in het Nederlandse polderlandschap, en dient eveneens voor de doorstroming van vloeistof. Eén van de verschillen tussen beiden is dat in elke nerf
twee gescheiden stromen van sappen lopen, en wel in
tegengestelde richting: een aanvoerstroom van water met mineralen naar het blad toe en een afvoerstroom van suikers naar de rest van de plant.
 
Auteurs:
- Inhoud les:J. Derksen, M. Wolters-Arts, W.L.P. Janssen en E.S. Pierson
- Beeldmateriaal, database: W.L.P. Janssen, D. van Aalst, B. van der Linden, J. Hiddink, H. Geurts, E.S. Pierson
- Plantenmateriaal: G. van der Weerden (Botanische Tuin Radboud Universiteit Nijmegen)
- Webstructuur / lamascripts: R. Aalbers
- Contact: E.S. Pierson (Liesbeth)