Door beïnvloeding van buitenaf komt binnen de vennen een scala van situaties voor van voedselarm, tot verrijkt met boerenbedrijfsafval of met meeuwenmest. De verschillende vennen geven daarom grote verschillen te zien in oevervegetaties. We zien een behoorlijk groot verschil in de oevervegetatie in vergelijking met het Wijchens Ven, dat niet tot het Vennengebied behoort. De oevervegetatie van het Talingenven een voedselarm (oligotroof) ven, is niet sterk beïnvloed door een omgevingfactor "van buitenaf".
Zonatie en indeling van de vegetatie rond de Hatertse en Overasseltse Vennen |
|
De zonatie (figuur) is vrij soortenarm, het betreft vooral een aantal soorten uit de cypergrassenfamilie (Cyperaceae) en heidefamilie (Ericaceae) in een nat-droog gradiënt.
Op natte plekken in deze zonatie (geplagde delen, paden) kunnen verder nog Witte snavelbies (
Rhynchospora alba) en zonnedauwsoorten (
Drosera rotundifolia en
Drosera intermedia) voorkomen.
Plaatsen we achter de soorten uit bovenstaande figuur de codes voor ecologische groepen zoals die in de Flora worden aangegeven dan 'scoren' de soorten van het meer natte systeem het meest G21 en G22. De overgang en het meer drogere deel laat G41 noteren. De bij code G21 en G22 behorende ecotoop-omschrijving luidt: Grasland op natte voedselarme zure tot zwak zure bodem.
Bij code G41: Grasland op vochtige voedselarme zure bodem. Deze omschrijvingen geven de beperking aan van een indeling van planten in ecologische groepen. Een betere omschrijving van de lage zone is hier: Nat schraalland (voedselarm en zuur) gedomineerd door cyper-grassen (Cyperaceae). De hogere zone wordt dan: schraalland gedomineerd door Ericaceae of heidevegetatie. De tussenzone wordt gevormd door een Pijpenstrootje (
Molinia)-vegetatie.
Opvallend is het grote aantal ecologische groepen dat genoteerd staat achter Pijpenstrootje (
Molinia coerulea). Dit duidt op het voorkomen van deze soort in sterk van elkaar verschillende ecotopen; deze lopen van schraalland naar grasland en bos, van moerassen en hoogveen naar verlandingsvegetaties. Pijpenstrootje is een soort met een zogenaamde brede ecologische amplitude. Hiermee in tegenstelling staat bijvoorbeeld Witte snavelbies (
Rhynchospora alba) die slechts in één ecologische groep is ingedeeld, een fijnproever dus, die alleen voorkomt in open schraalland situaties die voldoende vochtig zijn (smalle ecologische amplitude).
Zoals al eerder aangegeven bestaat de vegetatie voor een deel uit Ericaceae, heideachtigen, levensvorm: chamaephyten. Een groot deel van de biomassa is bij deze planten in voorgaande jaren gevormd; per jaar vindt slechts een beperkte aangroei plaats. De productiviteit van de vegetatie is laag wat verder geen verklaring behoeft gezien de voedselarme situatie ter plaatse. In de open heidevegetatie komen ook eenjarigen (annuellen of therofyten) voor; voorbeelden daarvan zijn: Rankende helmbloem (
Ceratocapnos claviculata) en Heidespurrie (
Spergula morisonii).