Voor de ontstaansgeschiedenis van de stuwwallen, dalen en bronnen in het stuwwalgebied wordt verwezen naar de pagina over de
geologie van de stuwwallen.
Bronnen en bronbeken in het stuwwalgebied
Het bronmilieu wordt, in volgorde van dominantie, gekenmerkt door een vrij constante watertemperatuur van 9-10 °C('s zomers relatief koud en 's winters relatief warm), een redelijk constant waterafvoer, een chemische samenstelling die nauw samenhangt met de geologische ondergrond, een laag zuurstofgehalte bij uittreding dat echter snel tot verzadiging oploopt en een hierop aangepaste flora en fauna. De levensgemeenschap aldaar wordt gekenmerkt door een aantal stenotherme soorten (smalle kromme van voorkomen t.o.v. temperatuur), die in een water of vochtrijk milieu kunnen voorkomen. Hoofdkenmerk van alle processen in bronnen is constantie in de tijd.
Dieren in het brongebied
Enkele karakteristieke diersoorten van bronmilieu's zijn de platworm Crenobia alpina, de vlokreeft (
Gammarus fossarum), de kokerjuffers (
Sericostoma personatum) en (
Crunoecia irrorata) en de kriebelmug (
Eusimulium costatum). Overigens blijkt uit beperkt onderzoek aan de watermacrofauna dat de bronnen en bronbeken in het Rijk van Nijmegen binnen Nederland waarschijnlijk een aparte typologische groep vertegenwoordigen.
Organismen uit bron en bronbeek (stuwwalgebied) |
|